dinsdag 28 augustus 2012

In z'n verband enzo

Na een dag hard werken stap je in je auto en zet je de radio aan. Je weet ongeveer wel waarover het zal gaan; Syrië; verkiezingen; peilingen. Het was ook zo. Vreselijke taferelen aan de grens tussen Syrië en Turkije. Vluchtelingen. Maar dan gaat het via een dreigende orkaan naar boze politici. Van der Staaij van de SGP schijnt iets gezegd te hebben. Van de toon alleen al wordt je zelf verontwaardigd. Geen idee wat hij gezegd heeft, maar het moet iets verschrikkelijks zijn. Excuses worden gevraagd. Verwijten over gebrek aan compassie. En natuurlijk is de SGP nu definitief door de mand gevallen: totaal geen oog voor de vrouwelijke helft van onze bevolking.

Thuisgekomen toch maar eens het interview bekeken. Met in gedachte het idee dat het jammer is dat de beste man zo dom is geweest om zulke meedogenloze uitspraken te doen. Maar het valt tegen. Of mee... wat je wilt. Hieronder de letterlijke woorden die tot zoveel commotie aanleiding gaven:

"Wat me in die discussie opvalt is dat het heel vaak misgaat als je niet juist ook oog hebt voor de enorme problemen die vrouwen ervaren als ze verkracht zijn. Altijd ervaren. De kans op een zwangerschap is dan weliswaar wel heel klein, maar de problemen zijn dan toch natuurlijk immens als dat gebeurt. Dat neemt niet weg dat wij vinden dat daar met heel veel compassie mee omgegaan moet worden, maar dat dat ons niet afbrengt van ons standpunt dat bescherming van het leven voorop staat."

Interviewer Frits Wester haakte vervolgens in op de opmerking over de kleine kans op zwangerschap:

"Het valt me op dat u zegt dat de kans op zwangerschap heel klein is, dat is wat Akin eigenlijk ook zegt. Hij zegt dat er een soort mechanisme waardoor je niet zwanger wordt. Gelooft u daar ook in?"

Waarop Van der Staaij reageert:

"Dat is een feit, dat het maar heel weinig gebeurt. Maar dat neemt niet weg dat het wel degelijk kan gebeuren, dus dat het wel een probleem is, een vreselijk probleem waarmee mensen in aanraking kunnen komen. Daar wil ik echt niet makkelijk over doen. Maar we moeten ook niet net doen alsof dat de meeste gevallen van abortus daar nu mee te maken hebben. Dat gaat om hele andere situaties, om hele andere redenen."

Vervolgens vraagt Wester of Van der Staaij in geval van verkrachting abortus goedkeurt, waarop deze stelt:

"Wij hebben en houden als standpunt dat onder alle omstandigheden waarin niet het leven van iemand in het geding is vinden wij dat wij voor dat ongeboren menselijk leven moeten blijven staan."

Wat me opviel in de verontwaardiging dat velen niet reageerden op bovenstaande citaten, maar op de one-liners die er door journalisten uit werden gedestilleerd. Neem Mona Keijzer. Zij verweet Van der Staaij dat hij misbruik maakte van de ellende van vrouwen voor campagnedoeleinden en dat hij dit goedkoop deed met enkele losse oneliners. Keijzer sloeg daarmee de plank volledig mis. Van der Staaij gebruikte zeker geen oneliners, maar zette uiteen hoe hij tegen abortus aankijkt. Een mening die al jaren bij iedereen bekend is. Verder poneerde hij die stellingen zelf niet, maar reageerde hij netjes op een vraag van Wester.

Wat is er nou precies gezegd? Frits Wester vroeg Van der Staaij te reageren op een uitspraak van een Amerikaanse politicus die beweerde dat vrouwen een systeem hebben waardoor ze bij verkrachting eigenlijk niet zwanger kunnen raken. De reactie van de SGP-voorman daarop was een genuanceerde uiteenzetting over het leed van vrouwen na verkrachting. Lijkt verdraaid veel op compassie...
In een bijzin van zijn uiteenzetting stelde Van der Staaij dat een kans op zwangerschap heel klein is, maar dat het zeker wel kan gebeuren. Geen opmerking over een mechanisme dat zwangerschap voorkomt dus. Dat de kans op zwangerschap heel klein is baseert hij op cijfers. Van de 100 vrouwen die verkracht worden raken er zeven zwanger. Dat zijn er uiteraard 100 teveel en in dit soort gevallen moet je het niet over cijfers hebben, ten koste van het leed dat erachter schuil gaat. Maar wie goed naar Van der Staaij luistert hoort hem dat ook precies zeggen. Problemen zijn immens. Compassie is belangrijk.Van der Staaij benadrukt daarna dat de SGP opkomt voor ongeboren leven. Hij zegt eigenlijk dat in zo'n geval niet alleen de vrouw, maar ook het kind meespeelt in de afweging. Ook het ongeboren leven heeft rechten. Op welke manier het ook is ontstaan. Dat is wat hij zegt.

Frits Wester brengt het gesprek vervolgens terug naar de Amerikaanse discussie en vraagt op de man af of de SGP-er de stelling van Akin over een afweermechanisme ook aanhangt. Van der Staaij op zijn beurt trekt opnieuw de discussie breder. Verkrachting is verschrikkelijk. Ervan zwanger worden ook. Maar de meeste abortussen gaan over iets anders. Dus de SGP blijft tegen abortus.

Wester merkt dat hij het op een andere manier moet proberen en vraagt of de SGP, tegenstander van abortus, dat ook blijft in geval van een verkrachting. Daar volgt een helder antwoord op: abortus is alleen een oplossing als het leven van de moeder in gevaar komt. Een SGP standpunt wat ook al jaren bekend is.

Je kunt het oneens zijn met de uitspraken van Van der Staaij. Je kunt stellen dat abortus moet kunnen na een verkrachting. Maar van alle vrouwen die zwanger raken kiest de helft toch niet voor een abortus. Dus die kant is er ook. Bovendien hoor ik de SGP-leider niet zeggen dat een abortus niet mag. Hij probeert de discussie om te draaien en gaat uit van het kind: ook een kind dat in zo'n verschrikkelijk moment is ontstaan heeft recht om te leven.

Ik kan me voorstellen dat dit soort discussies pijn oproept bij vrouwen die zelf in een dergelijke situatie terecht zijn gekomen. Maar is het alle politici die nu zo hard schreeuwen echt om het leed van die vrouwen te doen? Ik durf het te betwijfelen. Van der Staaij van alles verwijten om deze uitspraken, hem van vrouwonvriendelijkheid te betichten, op hoge poten excuses te eisen, dat gaat mij echt te ver. Misschien is het goed om, alvorens te reageren, eerst eens te luisteren, misschien ook te vragen naar de achtergrond van uitspraken en meningen, en dan op een rustige en faire manier het debat aan te gaan. Maar misschien is dat teveel gevraagd... En ik wens niemand, maar dan ook niemand toe om ooit te maken te krijgen met de casus die in deze rel centraal stond. Soms heb je, misschien juist ook als christen, geen pasklaar antwoord op alle vragen van het leven.

donderdag 26 januari 2012

Waarom ik vandaag niet ging staken

Vandaag stroomde de Jaarbeurs in Utrecht vol met boze collega’s. Een groot deel van het onderwijspersoneel is het niet eens met de plannen van de minister om een hoger aantal lesuren per jaar verplicht te stellen en de zomervakantie met een week te verkorten. Daarbij komen nog diverse bezuinigingen die vooral de zorg voor zwakkere leerlingen treffen en de sfeer is gezet. Nu kan ik vanuit de praktijk ook wel een groot aantal kritische kanttekeningen bij alle plannen zetten, maar de manier waarop vandaag vanuit onderwijsland tekeer werd gegaan over het beleid van minister Van Bijsterveldt stuitte mij behoorlijk tegen de borst.

Mijns inziens is het zeker terecht dat velen ageren tegen de plannen van de minister met passend onderwijs. Ook op de -overigens ook bij voorgaande ministers aanwezige- neiging om kwaliteit te verbeteren door meer toetsing in te voeren, waarmee eerder kwantiteit dan kwaliteit wordt gemeten is wel een en ander af te dingen. En niemand vindt het leuk wanneer de salarisperspectieven worden teruggeschroefd, daar hoef je geen leraar voor te zijn. Maar over al die zaken is een goed inhoudelijk debat een veel betere oplossing dan een hal volproppen met schreeuwende mensen die zich vaak eenzijdig hebben laten informeren over de plannen.
Volgens de meeste demonstranten was de voornaamste reden van onvrede het feit dat het aantal verplichte lesuren in het voortgezet onderwijs wordt verhoogd van 1000 naar 1040 uren. Zij vinden dit een onacceptabele verhoging van de werkdruk. Maar dit is een vreemde redenering, nog los van het feit dat tot enkele jaren geleden deze norm op 1067 lag.

Allereerst is het goed om duidelijkheid te scheppen over wat deze urennorm concreet betekent voor de onderwijspraktijk. In een gemiddeld schooljaar zitten 40 effectieve lesweken. Per week zijn scholen over het algemeen 5 dagen open. Dat betekent dus dat een schooljaar ongeveer 200 lesdagen telt. Volgens de norm van 1040 uren op jaarbasis komt dat neer op 5,2 klokuren les per dag. Omgerekend naar lesuren van 50 minuten betekent dit dat leerlingen gemiddeld tussen de 6 en 7 lesuren per dag zouden moeten krijgen. In de praktijk een lesdag die -inclusief pauzes- duurt van 8:30u tot 14:10u (zes lesuren) of tot 15:20u. Zo bezien valt dat best mee. De docent houdt zo, uitgaande van een achturige werkdag, net als in het bedrijfsleven, nog een kleine drie uur over voor taken naast het lesgeven.

Wat in de discussie bijna nooit wordt vermeld is het feit dat het aantal lesuren voor een voltijdbaan in het onderwijs is vastgesteld op een maximum aantal taakuren. Een docent moet aan die uren komen, hetzij door lesgeven, hetzij door andere onderwijstaken. Een verhoging van het aantal verplichte uren zal dus nooit leiden tot meer werkdruk, maar tot extra fte’s binnen de organisatie. De enigen voor wie de werkdruk omhoog gaat, zijn de leerlingen. En 6 tot 7 lesuren met ongeveer 1-2 uur huiswerk per dag lijkt me geen onredelijke gang van zaken. Wanneer dus de urennorm wordt opgevoerd als belangrijkste reden tot staken haak ik af. Het echte probleem zit hem daar niet in.

Veel beter kan men kijken naar het enorme pakket aan taken dat in de afgelopen jaren bij het onderwijs terecht is gekomen. Handelingsplannen maken, eindeloze rapporten opstellen, verplichte burgerschapsvorming, extra toetsmomenten, allerlei taken die in het grijze gebied tussen onderwijs en opvoeding liggen, dat zijn de zaken die in mijn ogen ten grondslag liggen aan het gevoel van onbehagen dat onder veel docenten leeft. Het zou daarom goed zijn als de bonden de aandacht zouden verleggen van de, mijns inziens redelijke, urennorm naar de onredelijke drang van politiek en overheid om het onderwijs als voertuig te gebruiken voor het repareren van allerlei maatschappelijke problemen. Wanneer minister en bonden samen de handen ineen slaan om te gaan praten over de visie op de kerntaken van het onderwijs, dan zal ik van harte aanschuiven. Maar duizenden schreeuwende collega’s die hun taak verzaken vanuit onzuivere motieven, daar kan ik geen sympathie voor opbrengen.


UPDATE - Nu de AOb zich na afloop ook nog eens zo onfatsoenlijk over de minister uitliet is dat halve grammetje sympathie dat er nog was ook helemaal weg. Is dit de invulling van de voorbeeldfunctie van onderwijspersoneel aan onze jeugd?

woensdag 18 januari 2012

Think equal, or think different...

De vaderlandse media hadden dinsdag weer een mooi speeltje gevonden om hun tijd mee te vullen. Een christelijke organisatie, op zich zelf al reden genoeg tot kritiek, bleek een therapie te geven die gericht is op de genezing van homoseksualiteit. Het bestaan op zich was nog niet zo’n probleem, maar men viel wel over het feit dat deze therapie vergoed kon worden door de zorgverzekering. In een artikel in Trouw werd hieraan aandacht besteed, perfect getimed op de dag dat de kamerleden weer terug kwamen van kerstreces. Het gevolg: gevulde nieuwsbulletins, verhitte discussies en een file bij de interruptiemicrofoon in de Tweede Kamer. Wie echter los van alle berichtgeving zelf wat onderzoek deed, door bijvoorbeeld op zoek te gaan naar mensen die de therapie hadden gevolgd en wel positief waren, of door de website van de stichting eens goed door te lezen, ging langzaamaan toch wel een aantal vraagtekens zetten. Is het primaire doel van de therapie inderdaad genezing? Zit deze therapie echt onterecht en via slinkse wegen in het basispakket, zoals werd gesuggereerd? Of zijn er meer zaken die wellicht niet stroken met de meerderheidsopvatting en desondanks toch vergoed worden?

Allereerst zijn er bij de hele rel zelf wel wat vragen te stellen. Het leek wel of alle zogezegd neutrale media vooral gericht waren op het onderstrepen van het artikel in Trouw. Er was in de reportages en berichtgeving weinig tegengeluid te horen. Verder had bij mijn weten geen enkele journalist de moeite genomen om te onderzoeken of er wellicht soortgelijke gevallen zijn in het zorgpakket, om de discussie zo wat breder te trekken. Bovendien werd steeds met grote stelligheid beweerd dat het echt een therapie was, gericht op genezing. Tegengeluiden lieten zien dat die stelligheid niet legitiem was. Het totaalbeeld gaf eerder het idee dat bij de betreffende stichting vooral de opvattingen van de therapeuten zelf bepalend zijn voor de inhoud van de therapie. Daarnaast zagen we opnieuw hoe de politiek en de publieke opinie gevoed worden: journalisten schrijven iets, politici hakken er direct op in en vervolgens gaan journalisten ook daar weer mee de boer op. Wat tot slot nog verbazender was in het proces dat zich gisteren ontspon was de reactie van de minister. Nadat de Inspectie voor de Gezondheidszorg een onderzoek was gestart had zij het antwoord al klaar: wat er ook uit dat onderzoek gaat komen, dit deugt niet, het is bizar en ik ga er een eind aan maken. Bekt lekker, zo’n daadkrachtige uitspraak. Je bent verzekerd van instemming van de meerderheid van het volk en bovendien leidt het leuk af van al die minder populaire activiteiten die je als minister onderneemt in de zorg…

Achter de hetze die gisteren ontstond zit echter een veel fundamenteler probleem. Dat heeft te maken met de manier waarop we in dit land omgaan met onze minderheden. Een veel gehoord argument in de discussie was de stelling dat de overheid neutraal is en dus geen zaken moet financieren die met die neutraliteit in tegenspraak zijn. In dat kader speelde afgelopen maandag een andere discussie in het programma Schepper & Co. Daarin werd de vraag gesteld of donaties aan de kerk nog wel van de belasting zouden moeten kunnen worden afgetrokken. Een meerderheid vond het onzin dat giften aan de kerk op belastingvoordeel konden rekenen. Daarbij bleef vaag of iedereen ook wel door had dat deze regel niet slechts voor kerken geldt, maar voor heel veel andere goede doelen. Maar ook hier speelde hetzelfde argument: prima dat je de kerk wilt steunen, maar niet met geld van de overheid.

Op de stelling dat de overheid neutraal is valt nog wel een en ander af te dingen. De overheid opereert aan de hand van regels die door onze volksvertegenwoordiging worden vastgesteld. Die volksvertegenwoordigers worden geacht zich te beperken tot beleidslijnen en het uitzetten van kaders. Ze dienen geen lijstje in van concrete zaken die vanuit de belastingpot mogen worden gefinancierd, maar maken een lijst met voorwaarden, waaraan de ambtenarij vervolgens kan toetsen of iets wel of niet binnen de beleidskaders valt. Een echt neutrale overheid zal bij het opstellen van die lijstjes rekening houden met de breedte van de samenleving. En dat laatste gebeurt steeds minder. Meer en meer hoor je geluiden dat de overheid alleen dat mag financieren wat door de meerderheid van de samenleving als moreel juist wordt geacht. Dus wel abortus vergoeden, geen christelijke therapie voor homoseksuelen, wel scholen waar de meerderheidsmoraal wordt doorgegeven, geen scholen die zich willen baseren op andere principes. En dat is zorgelijk. Want het maakt overheidshandelen veel te veel afhankelijk van de waan van de dag. En het slachtoffert kleine groepen in de samenleving die vanuit een andere visie op het leven bepaalde keuzes willen maken. Daarom is het te hopen dat vanuit bijvoorbeeld christelijke hoek niet steeds gereageerd wordt op hetzes zoals gisteren met een onvoorwaardelijke steun voor dat wat onder vuur ligt. Veel verstandiger zou het zijn om dergelijke discussies breder te trekken. Dan gaat het niet meer over een specifieke homotherapie, maar over het brede zorgpakket, niet meer over scholen met bepaalde lesmethodes, maar over onderwijsbeleid in het algemeen. Dan gaat het over de vraag wat voor samenleving we met z’n allen willen zijn. Eentje waarin iedereen, daartoe gestimuleerd door de overheid, hetzelfde denkt? Of eentje waarin minderheden de ruimte en mogelijkheden krijgen en benutten om een fris tegengeluid te laten horen?

woensdag 4 januari 2012

Het verleden als bron van excuses

Wanneer je een Nederlander zou vragen wat de zwartste bladzijde is uit de geschiedenis van de twintigste eeuw dan is de kans groot dat hij of zij de Tweede Wereldoorlog of de Jodenvervolging onder de nazi’s zal noemen. Het is een episode uit ons recente verleden die voor velen, ook zeventig jaar na dato, een markeringspunt vormt in de geschiedenis. Er is een periode voor en een periode na de oorlog en de beeldvorming over de bezettingsjaren wordt gedomineerd door de vreselijke misdaden die de Joden zijn aangedaan. Deze beeldvorming wordt echter niet alleen bepaald door feiten, maar is ook sterk geladen met emoties. Begrijpelijk, want we spreken over de systematische uitroeiing van zes miljoen Joden waarbij hele families werden weggevaagd en het culturele en sociale leven van een bevolkingsgroep totaal verdwenen is.
Aangezien het hier om een misdaad gaat is de nagedachtenis aan de Jodenvervolging niet alleen omgeven met ontzetting en afschuw, maar is deze ook onlosmakelijk verbonden met vragen rondom schuld en verantwoordelijkheid. In veel krantenartikelen, televisieprogramma’s en films over dit onderwerp kom je deze vragen onvermijdelijk tegen. De Jodenvervolging wordt zelfs door velen bestempeld als een trauma dat we pas sinds enkele decennia onder ogen durven zien, omdat we destijds met elkaar hebben weggekeken. De Nederlanders lieten de Joden gaan, de politie hielp mee met de deportaties en er was niemand die treurde om het feit dat in een tijdsbestek van een goed jaar een minderheid die als sinds eeuwen in ons land leefde verdween. Tel daarbij op het feit dat ons land het hoogste percentage gedeporteerden kent van heel West-Europa en het beeld is compleet. Ons volk is schuldig aan deze misdaad. En onze regering liep daarbij voorop, zo blijkt uit het recent verschenen boek van Manfred Gerstenfeld. Er werd te weinig gedaan en na de oorlog is datgene wat de Joden werd aangedaan doelbewust gebagatelliseerd en weggemoffeld. Diverse politici en belangenorganisaties roepen daarom de regering op om alsnog excuses te maken voor de schromelijke tekortkomingen van regering en bevolking ten aanzien van onze Joodse landgenoten. Hoewel dat wat er met de Joden gebeurd is tijdens de oorlogsjaren te verschrikkelijk is voor woorden, heb ik grote moeite met deze manier van omgaan met het verleden.

Tussen de zomer van 1942 en het najaar van 1943 werden ongeveer 110.000 Joden uit ons land gedeporteerd en vermoord. Dat betekent dat ongeveer 75% van de Nederlandse Joden gedurende de oorlog is omgebracht. Een hoog percentage in vergelijking tot bijvoorbeeld België en Frankrijk. Historisch onderzoek laat zien dat een goed georganiseerd ambtenarenapparaat in ons land de vreselijke plannen van de Duitse bezetter zeker niet hebben tegengewerkt. Velen trekken daarom de conclusie dat de houding van de Nederlanders ten aanzien van de Joden een belangrijke oorzaak is van het hoge percentage. Maar dat is een twijfelachtige conclusie gezien het feit dat er in Nederland in weinig tot geen sprake was van antisemitische sentimenten (zie Pieter Lagrou). Wel is bekend dat de nazileiders in Nederland veel meer prioriteit gaven aan de deportatie van Joden dan die in bezet Frankrijk. Bovendien waren de Nederlandse Joden veel beter geïntegreerd dan die in België en Frankrijk, op basis waarvan kan worden aangenomen dat zij ook gezagsgetrouwer waren dan die in andere West-Europese landen. Interessant is in dit kader de opmerking van een Nederlandse vrouw die naderhand aangaf dat onder velen (Joods of niet-Joods) het idee leefde dat deze pogrom wel zou overwaaien, een houding die ook terug te zien is bij de mannen van de Joodse Raad Cohen en Asscher.

Na de oorlog was van de Joodse gemeenschap slechts een handvol over. Velen van hen konden in ons land zeker niet rekenen op een warm onthaal. Illustratief is de apocriefe opmerking van een uit Auschwitz teruggekeerde Jood die van zijn oude Nederlandse buurvrouw te horen krijgt dat het maar goed is dat hij buitenslands verkeerde, aangezien hij daardoor geen last had van de hongerwinter. Rob van Ginkel stelt in zijn boek ‘Rondom de stilte’ zelfs dat vanuit de Nederlandse overheid  herinnering aan de Jodenvervolging werd tegengewerkt, maar het is maar de vraag of dit een juiste constatering is. Feit is dat de officiële herdenkingen niet of nauwelijks refereren aan de Jodenvervolging, maar daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat dit nationale herdenkingsverhaal gericht was op nationale samenhorigheid en anti-Duitse gezindheid. Daarbinnen paste geen Jodenvervolging, maar ook geen uitgesproken verzetsactiviteiten, aangezien het grote verhaal geen plaats bood aan welke excessen dan ook (zie Lagrou). Verder moeten we bijvoorbeeld de negatieve houding van de overheid ten aanzien van het Auschwitzcomité eerder zien in het kader van de Koude Oorlog, dan in het kader van een anti-Joodse gezindheid. Het genoemde comité bestond uit CPN-leden en in het algemeen werd in de naoorlogse jaren het communisme niet bepaald gezien als een bondgenoot. Tegelijk was er op lokaal niveau op diverse plaatsen in ons land wel degelijk aandacht voor de deportatie van de Joden. Er werden verschillende monumenten opgericht. Bijvoorbeeld in 1957, op de Joodse begraafplaats in Middelharnis. Over de onthulling van dit monument schrijft het Nieuw-Israëlitisch Weekblad (!) dat er een grote toeloop was van inwoners van Middelharnis die op deze manier hun weggevoerde en vermoorde medeburgers wilden eren. Bovendien werd een toespraak van de burgemeester gehouden, wat laat zien dat ook vanuit de overheid aandacht was voor de Jodenvervolging. In het hele artikel is niets te bespeuren van verwijten van Joodse zijde aan het adres van de Nederlandse bevolking. In de jaren zestig kwam in dezelfde plaats opnieuw aandacht voor de Holocaust, doordat de lokale krant een artikelenreeks publiceerde met informatie over het lot van de Joden. De ingezonden brieven van lezers geven een beeld van ontzetting, woede en onmacht. Het geeft een beeld van een verontwaardigde bevolking die gewaardeerde medeburgers heeft verloren vanwege misdaden van een vreemde overheerser.

Historisch onderzoek laat zien dat zowel onder Joden als onder Nederlanders tussen 1945 en 1970 de schuld van de Jodenvervolging werd gelegd bij het nazibewind. De Joden die bij ons hoorden werden door een vreemde macht weggevoerd naar een vreselijk lot en we konden er oprecht niets tegen doen. Dagboeken, brieven, krantenartikelen, allen laten ze zien dat men bezorgd was over het lot van de Joden, maar dat er een gevoel heerste van machteloosheid. Dit idee gaat pas kantelen in de jaren tachtig en negentig. Steeds meer worden ook alle Nederlanders die niets deden bij de groep van daders gevoegd, want men wilde er niet meer aan dat er werkelijk niets had kunnen worden gedaan. Vanuit de psychologie past men het begrip nationaal trauma toe op de herinnering aan de verschrikkelijke gebeurtenissen van de oorlogsjaren. We ontkenden onze verantwoordelijkheid en gaan die nu onder ogen zien. In dezelfde periode echter roeren ook andere slachtoffergroepen zich. We zien eenzelfde ontwikkeling bij betrokkenen bij het slavernijverleden of bij wreedheden uit ons koloniale verleden. Een trauma dat na een bepaalde tijd naar boven komt lijkt me dus niet de juiste typering voor de Jodenvervolging. Waarom komen dan gebeurtenissen van nog veel vroeger in dezelfde periode naar boven? De omgang met het verleden als een verhaal van slachtoffers en onrecht, aangedaan door actieve en passieve medemensen die daarvoor excuses moeten maken is een modeverschijnsel van de laatste drie decennia. Waar het verleden voordien werd gekenmerkt door helden die ons iets leren, zijn het heden ten dage veel meer de slachtoffers die ons iets leren. En zo wordt het verleden een manier om de eigen culturele en sociale identiteit te definiëren. Ik ben van Antilliaanse of Surinaamse afkomst en dus wil ik erkenning middels excuses voor een slavernijverleden, ik ben van Joodse afkomst en dus wil ik erkenning middels excuses. En zo mag er geen standbeeld meer in Hoorn komen voor J.P. Coen en halen we bepaalde schilderijen als het even kan van de Gouden Koets af.

Is dit een pleidooi om de ogen te sluiten voor onrecht uit het verleden? Geenszins! Zaken die in het verleden fout gingen mogen benoemd worden. Maar we moeten ons wel realiseren dat wij de geschiedenis slechts beoordelen vanuit onze hedendaagse perceptie. De vraag is of wij ten volle kunnen inschatten voor welke keuzes onze naasten uit het verleden stonden en of zij verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor zaken die vanuit het heden bezien anders hadden moeten gaan.